Secretariaat

mr. A Rookmaker

Bastenakenstraat 130

1066 JG Amsterdam

11 augustus 2020

Trouw tot het gif ons scheidt

In de maand mei 2020 deden het Hof Den Haag[1] en het Hof Arnhem-Leeuwarden[2] uitspraken in twee zaken, waarin een rol speelden: het huwelijk, de dood (door vergiftiging), de wet en de beginselen van redelijkheid en billijkheid.

In de zaak waarover Hof Den Haag oordeelde ging een jong stel op huwelijksreis. Ze doen een idyllisch eiland aan waar ze een lunch genieten. Na het eten worden beiden ernstig ziek. De vrouw overlijdt en daarna, 23 minuten later, overlijdt de man. Aan de orde was of, gelet op het overlijden kort na elkaar aan dezelfde oorzaak, artikel 4:2 BW (commoriëntenregel) van toepassing is of artikel 4:10 lid 1a BW: de man erft in die 23 minuten dan van de vrouw en door zijn overlijden erft zijn familie vervolgens het hele (voorheen gezamenlijke) vermogen (zij hadden geen testament). De familie van de man en de familie van de vrouw komen tegenover elkaar te staan in de rechtszaal. De rechtbank oordeelt dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid het gezamenlijk vermogen bij helfte over beide families verdeeld dient te worden.

Het hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en geeft voorrang aan het beginsel van rechtszekerheid dat met name in het erfrecht een belangrijke rol speelt. Het hof kan alleen de wettelijke regels van erfopvolging buiten toepassing laten als die toepassing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare gevolgen zou hebben. Daarvoor moeten er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Het hof vindt dat daarvan geen sprake is. Van belang daarbij is -onder andere- dat de echtgenoten een testament hadden kunnen maken. Het hof geeft toepassing aan het aloude beginsel “Lex dura sed lex”[3]. De familie van de man erft het gehele gezamenlijke vermogen.

Het Hof Arnhem-Leeuwarden komt op 19 mei 2020 tot een ander oordeel in een zo mogelijk nog gruwelijkere casus. Man en vrouw trouwen in gemeenschap van goederen. Haar vermogen is omvangrijker dan dat van hem. Ook deze vrouw overlijdt onverwacht na het eten. Vast komt te staan dat manlief haar over een periode van enkele maanden langzaam maar zeker heeft vergiftigd. De man wordt veroordeeld voor moord. Op grond van artikel 4:3 BW (onwaardigheid) kan de man niet erven van de vrouw. De vraag in deze casus was of de man dankzij de gemeenschap van goederen nog steeds aanspraak kan maken op de helft van het vermogen van de vrouw. Terzijde: de man procedeert vanuit de gevangenis.

De rechtbank oordeelt dat de beginselen van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat de man geen aanspraak heeft op de helft van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Het hof volgt de rechtbank: het Nederlandse huwelijksvermogensrecht kent echter niet de wettelijke regel dat de echtgenoot die opzettelijk de dood van de andere echtgenoot heeft veroorzaakt geen voordeel hoort te hebben van boedelmenging. Toch is het hof van oordeel dat de man in dit geval op grond van ditzelfde rechtsbeginsel (vergelijk artikel 3:12 BW) geen voordeel behoort te hebben uit de boedelmenging, omdat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het Hof stelt ook dat de erfgenamen van de vrouw haar ook in haar persoonlijke belangen opvolgen. Het leed door de man de vrouw aangedaan speelt mede een rol in de afwegingen om hem buiten te sluiten. De man ontvangt helemaal niets.

Rechtspreken blijft mensenwerk en dat is maar goed ook. In beide zaken zijn gruwelijke feiten aan de orde. Het jonggehuwde stel had enorme pech, maar ter voorkoming van de gevolgen hadden zij een regeling kunnen treffen door een testament te maken. Wat de vrouw in de tweede casus overkwam had ze niet kunnen en hoeven voorzien. Bovendien: misdaad mag nooit lonen.

Saskia van Os, Rietmeesters Utrecht

[1] ECLI:NL:GHDHA:2020:891

[2] ECLI:NL:GHARL:2020:3936

[3] De wet is hard, maar het is wel de wet.

Sluit je aan bij ons netwerk van erfrecht advocaten

lid worden